Antistollingsmiddelen
Antistollingsmiddelen kunnen minder werken door de invloed van voedingsmiddelen die rijk zijn aan vitamine K. Onder normale omstandigheden bestaat in het lichaam een evenwicht dat ervoor zorgt dat bloedingen snel worden gestopt (bloedstolling). Het systeem van bloedstolling is bedoeld om bloedverlies bij verwondingen te voorkomen. Als het systeem in werking treedt zonder dat sprake is van een bloeding, dan ontstaat er in het bloedvat een bloedstolsel. Een bloedvat is een buisje in het lichaam waar bloed door stroomt. Het ontstane bloedstolsel wordt trombose genoemd. Trombose kan ontstaan als de bloedvaten aan de binnenkant niet meer glad zijn. Ook kan trombose door een trage bloedstroom of een veranderende bloedsamenstelling ontstaan. Trombose heeft tot gevolg dat het bloedvat geheel of gedeeltelijk wordt afgesloten. Soms raakt een stukje van het bloedstolsel van de vaatwand los. Het bloedstolsel wordt meegevoerd met de bloedstroom en loopt in een ander bloedvat vast. Bij dit proces is er sprake van een embolie. Een embolie kan in verschillende lichaamsdelen, zoals hersenen (hersenembolie), longen (longembolie) en benen (trombosebeen) voorkomen. Een embolie kan aanleiding geven tot het ontstaan van een hersen- of longinfarct. Bij een infarct krijgt het weefsel achter het bloedstolsel geen bloed en geen zuurstof, waardoor het weefsel afsterft. Het weefsel is een groep cellen die dezelfde functie hebben. Cellen zijn de kleinste bouwstenen van het lichaam.
Een trombose kan zich op verschillende manieren uiten. Bij een trombosebeen treedt er meestal zwelling van één been op. De patiënt krijgt een zwaar gevoel of pijn in het been en het been verkleurt (rood tot blauwachtig). Bij een hersenembolie doen zich verschijnselen als bewusteloosheid, lichte tot ernstige spraakstoornissen of verlammingen voor. Indien de gevolgen zich binnen 24 uur herstellen wordt het een Transient Ischemic Attack (TIA) genoemd. TIA is een kortdurende verstopping van een bloedvat in de hersenen. Bij blijvende gevolgen wordt er van een Cerebrovasculair accident (CVA) gesproken. Een andere naam voor CVA is beroerte. Bij een longembolie is er een bloedstolsel vastgelopen in een of meer bloedvaten van de long. Een bloedstolsel kan heel veel of juist heel weinig klachten geven. Vaak voorkomende klachten bij een longembolie zijn: kortademigheid, pijn op de borst en hoesten (soms met het opgeven van een beetje bloed). Minder vaak optredende symptomen zijn koorts en hartkloppingen.
Een trombo-embolisch probleem komt jaarlijks bij 1 op de 100.000 kinderen van 0-18 jaar voor. Bij vrouwen komt trombose vaker voor dan bij mannen. Het voorkomen van trombose neemt toe met de leeftijd: bij mannen van 0,03% (15 tot 24 jaar) tot 1,57% (> 75 jaar); bij vrouwen van 0,06% (15 tot 24 jaar) tot 1,56% (> 75 jaar). Voor de behandeling en het voorkomen van trombose wordt er van medicijnen gebruikt gemaakt. Deze medicijnen worden antistollingsmiddelen genoemd.
Het Bloed
Het bloed bestaat uit een aantal onderdelen. Het bloed bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes en bloedplasma. Rode bloedcellen transporten zuurstof in het lichaam. Op deze manier krijgen alle onderdelen van het lichaam zuurstof. Zuurstof is nodig om te blijven functioneren. Ongeveer 45 procent van het bloed bestaat uit rode bloedcellen. Witte bloedcellen zorgen ervoor dat het lichaam beschermd wordt tegen ziekteverwekkers. 0.1 procent van het bloed bestaat uit witte bloedcellen. Bloedplaatjes hebben de functie om wondjes in en op het lichaam te dichten. Wondjes dienen gedicht te worden om bloedverlies tegen te gaan. In een korstje op de wond zitten gestolde bloedplaatjes met rode bloedcellen en een aantal witte bloedcellen. Het bloed bestaat voor 55 procent uit bloedplasma. Bloedplasma bestaat voor het grootste gedeelte uit water.
Het bloedstollingsproces leidt tot stolling van het bloed waardoor bij een uitwendige of inwendige bloeding zo weinig mogelijk bloed verloren gaat. Bij het bloedstollingsproces zijn met name de bloedplaatjes betrokken. Het natuurlijke bloedstollingsproces begint meestal met beschadiging van een bloedplaatje door een wond op de binnenwand van een bloedvat. Daarbij komen uit het beschadigde bloedplaatje stoffen vrij die het bloedstollingsproces in gang zetten. Het bloedstollingsproces (hemostase) bestaat in feite uit twee fasen, ook wel primaire en secundaire hemostase genoemd.
Na het ontstaan van een wond in een bloedvat gaat de primaire fase van start. De vaatwand zorgt samen met de bloedplaatjes onmiddellijk voor het afdichten van de getroffen plek. De spiercellen in de vaatwand trekken zich samen (vasoconstrictie), waardoor er minder bloed naar buiten stroomt. Op de wond vormt zich een laagje bloedplaatjes. Deze veranderen vervolgens van vorm en maken het mogelijk dat hierop nog meer plaatjes worden afgezet waardoor er tenslotte een plaatjesprop ontstaat.
Hierna begint de secundaire hemostase. Hierbij wordt een oplosbaar eiwit (fibrinogeen) in het bloedplasma in onoplosbaar eiwit (fibrine) omgezet. De fibrinedraden, die juist niet in het plasma oplossen, vormen een netwerk dat de plaatjesprop op de wond vastzet. Verdunnende eiwitten houden daarbij de fibrinevorming onder controle, zodat er op de wond niet te veel bloedstolsel ontstaat en het stollingsproces zich niet uitbreidt naar het gezonde deel van het bloedvat. Wanneer het wondje aan de buitenkant van het lichaam zit, dan is er na het bloedstollingsproces een korstje zichtbaar.
Soorten antistollingsmiddelen en werking
Antistollingsmiddelen verminderen of vertragen de stolling van het bloed. Antistollingsmiddelen worden ook bloedverdunners genoemd. Bloedverdunner is eigenlijk niet de juiste naam. Door de antistollingsmiddelen wordt het bloed niet dunner, maar het stolt minder snel. Het bloed mag niet te veel stollen om trombose te voorkomen. Het bloed mag ook niet te weinig stollen, want dan kunnen ongewenste bloedingen ontstaan. Voor het gebruik van antistollingsmiddelen dient bepaald te worden welke aandoening (ziekte) de patiënt heeft, om welke reden antistollingsmiddel nodig is en hoe krachtig het antistollingsmiddel moet zijn. De antistollingsmiddelen worden in drie groepen verdeeld, namelijk bloedplaatjesremmers, stollingsremmers (orale anticoagulantia) en nieuwe orale stollingsremmers (NOAC). Elke groep bestaat uit verschillende soorten antistollingsmiddelen:
- Acetylsalicylzuur: Acetylsalicylzuur hoort bij de groep bloedplaatjesremmers. Acetylsalicylzuur zorgt ervoor dat de bloedplaatjes minder aan elkaar hechten. Acetylsalicylzuur is het minst krachtig in het remmen van de stolling en wordt in een dosering onder de 300 mg gebruikt. Artsen schrijven acetylsalicylzuur voor na een hartinfarct, na een beroerte (herseninfarct) of TIA (lichte beroerte) en bij verhoogd kans op trombose.
- Carbasalaatcalcium: Carbasalaatcalcium hoort bij de groep bloedplaatjesremmers. Carbasalaatcalcium wordt in een dosering onder de 300 mg toegepast. Carbasalaatcalcium gaat de vorming van bloedstolsels in de bloedvaten tegen. Carbasalaatcalcium wordt na een hartinfarct, na een beroerte (herseninfarct) of TIA (lichte beroerte) en bij verhoogde kans op trombose toegepast.
- Dipyridamol: Dipyridamol hoort bij de groep bloedplaatjesremmers en gaat de vorming van bloedstolsels in de bloedvaten tegen. Dipyridamol wordt na een hartinfarct, na een beroerte (herseninfarct) of TIA (lichte beroerte) en bij verhoogd kans op trombose toegepast.
- Clopidogrel: Clopidogrel hoort bij de groep bloedplaatjesremmers en gaat de vorming van bloedstolsels in de bloedvaten tegen. Artsen schrijven clopidogrel voor om een tweede hartinfarct te voorkomen. Het kan worden toegepast na een hartinfarct samen met acetylsalicylzuur in een lage dosering.
- Prasugrel: Prasugrel hoort bij de groep bloedplaatjesremmers en gaat de vorming van bloedstolsels in de bloedvaten tegen. Prasugrel voorkomt de vorming van bloedstolsels in de bloedvaten. Artsen schrijven het voor bij een grote kans op een hartinfarct.
- Acenocoumarol: Acenocoumarol hoort bij de groep orale anticoagulantia. Orale anticoagulantia zijn krachtige antistollingsmiddelen. Een andere naam van deze groep is vitamine K-antagonisten (tegenwerking). Vitamine K speelt een belangrijke rol bij de bloedstolling. De antistollingsmiddelen uit de groep orale anticoagulantia werken de vitamine K invloed tegen. Acenocoumarol werkt preventief. Acenocoumarol remt de vorming van bloedstolsels en vermindert de kans op afsluiting van een bloedvat. Artsen schrijven acenocoumarol voor bij trombose, na een hartinfarct, beroerte en TIA.
- Fenprocoumon: Fenprocoumon hoort bij de groep orale anticoagulantia. Fenprocoumon werkt preventief. Fenprocoumon remt de vorming van bloedstolsels en vermindert de kans op afsluiting van een bloedvat. Artsen schrijven fenprocoumon voor bij trombose, na een hartinfarct, beroerte en TIA.
- Dabigatran: Dabigatran hoort bij de groep nieuwe orale stollingsremmers. Nieuwe orale stollingsremmers zijn krachtige antistollingsmiddelen. Dabigatran remt in een bepaalde mate het stollingsproces van het bloed. Dabigatran wordt toegepast om trombose te voorkomen na een operatie. Soms wordt dabigatran gebruikt om trombose of een beroerte te voorkomen.
- Rivaroxaban en Apixaban: Rivaroxaban en apixaban horen bij de groep nieuwe orale stollingsremmers. Rivaroxaban en apixaban remmen in een bepaalde mate het stollingsproces van het bloed. Rivaroxaban en apixaban worden toegepast na een operatie met een verhoogde kans op bloedstolsels. Voorbeelden van deze operaties zijn heup- of knie vervangende operaties.
Bijwerkingen antistollingsmiddelen
Bij het gebruik van antistollingsmiddelen kunnen er verschillende bijwerkingen optreden, sommige antistollingsmiddelen hebben dezelfde bijwerkingen:
- Acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium, acenocoumarol, fenprocoumon en rivaroxaban: Bij het gebruik van deze antistollingsmiddelen krijgt de patiënt soms last van blauwe plekken en bloeduitstortingen. De blauwe plekken ontstaan zelfs zonder dat een patiënt zich (hard) stoot. Een bloeduitstorting ontstaat doordat het bloed langzamer stolt en het langer duurt voordat een wondje stopt met bloeden. Omdat deze medicijnen de bloedstolling remmen, kunnen deze middelen bij operaties problemen geven. Bijvoorbeeld na het trekken van tanden of kiezen. Het is daarom verstandig om bij elk bezoek aan de tandarts te melden dat er van deze middelen gebruik wordt gemaakt. Patiënten die een bloedstollingsziekte hebben, hebben meer kans op een bloeding bij het gebruik van deze soort antistollingsmiddelen.
- Clopidogrel en prasugrel: Bij het gebruik van clopidogrel en prasugrel kunnen er soms bloedingen in de maag, buik, spieren, huid, neus, longen, oog of in de nieren voorkomen. Door het gebruik van clopidogrel en prasugrel duurt het langer voordat een bloeding stopt. Het is daarom verstandig om bij bloedingen een arts te waarschuwen. Sommige bloedingen zijn niet duidelijk zichtbaar of merkbaar. Bij zeer donkere ontlasting of bruine of rode verkleuring van de urine dient er ook een arts gewaarschuwd te worden. Bij operaties of het trekken van tanden en kiezen dient men meestal een week van tevoren met gebruik van deze middelen te stoppen. Patiënten die een bloedstollingsziekte hebben, hebben soms meer kans op een bloeding bij het gebruik van clopidogrel en prasugrel. Het is daarom verstandig om met arts of apotheker te overleggen, dat er van deze twee middelen gebruik wordt gemaakt. Heeft een patiënt een bloedstollingsziekte zoals hemofilie, dan dienen clopidogrel en prasugrel niet ingenomen worden. Mensen met bloedafwijkingen, zoals een ernstig tekort aan bloedplaatjes of rode bloedcellen dienen deze twee middelen niet te gebruiken. Door gebruik van prasugrel en clopidogrel kan namelijk bloedarmoede ontstaan. De patiënt voelt zich extreem vermoeid en heeft een bleke huid.
- Apixaban, dabigatran en dipyridamol: Bij het gebruik van deze antistollingsmiddelen kunnen er af en toe bijwerkingen zoals misselijkheid, diarree, braken, hoofdpijn en duizeligheid optreden. Patiënten die een bloedstollingsziekte hebben, hebben meer kans op een bloeding bij het gebruik van deze medicijnen. Het is daarom verstandig om met arts of apotheker te overleggen, dat er van deze middelen gebruik wordt gemaakt.
Wisselwerking antistollingsmiddelen
Antistollingsmiddelen kunnen een wisselwerking hebben met bepaalde medicijnen. Dit betekent dat het ene medicijn de werking van het andere medicijn beïnvloedt. De mogelijke wisselwerking wordt hieronder beschreven:
- Acetylsalicylzuur: Acetylsalicylzuur kan de werking van acenocoumarol en fenprocoumon versterken. Het is daarom verstandig om de arts te laten weten dat er van acetylsalicylzuur gebruikt wordt gemaakt. Bovendien remt de pijnstiller ibuprofen de werking van acetylsalicylzuur. Om die reden dient er van een ander soort pijnstiller gebruik te worden gemaakt. Tevens ontstaan er bij het gebruik van ibuprofen eerder maagklachten. Bij voorkeur kan er van paracetamol gebruik worden gemaakt. Bepaalde medicijnen tegen depressiviteit (citalopram, duloxetine, escitalopram, fluoxetine, fluvoxamine, paroxetine, sertraline, trazodon en venlafaxine) verhogen de kans op maagklachten. De medicijnen die tegen hiv gebruikt worden, versterken de werking en bijwerkingen van acetylsalicylzuur. Hiv is een virus dat onder andere door seksueel contact wordt overgedragen en de ziekte aids veroorzaakt.
- Carbasalaatcalcium: Carbasalaatcalcium kan de werking van acenocoumarol en fenprocoumon versterken. Het is daarom verstandig om de arts te laten weten dat er van carbasalaatcalcium gebruikt wordt gemaakt. Bovendien remt de pijnstiller ibuprofen de werking van carbasalaatcalcium. Om die reden dient er van een ander soort pijnstiller gebruik te worden gemaakt. Bij het gebruik van ibuprofen ontstaan er eerder maagklachten. Bij voorkeur kan er van paracetamol gebruik worden gemaakt.
- Dipyridamol: Dipyridamol heeft een wisselwerking met medicijnen die tegen hiv gebruikt worden. De medicijnen die tegen hiv gebruikt worden, versterken de werking en bijwerkingen van dipyridamol.
- Clopidogrel: Clopidogrel heeft een wisselwerking met pijnstillers van het NSAID-type (naproxen, diclofenac en ibuprofen). De pijnstillers van het NSAID-type kunnen de kans op bloedingen in de maag of darmen vergroten. Bovendien heeft clopidogrel een wisselwerking met medicijnen die tegen hiv gebruikt worden. De maagzuurremmers (esomeprazol en omeprazol) kunnen de werking van clopidogrel verminderen. Maagzuur is een vloeistof in de maag die nodig is om voedsel te verteren. Maagzuurremmers remmen de aanmaak van maagzuur.
- Prasugrel: Van prasugrel zijn geen belangrijke wisselwerkingen met andere medicijnen bekend.
- Acenocoumarol: Acenocoumarol dient niet gebruikt te worden in combinatie met bepaalde pijnstillers (fenylbutazon, piroxicam, ibuprofen, naproxen en ketoprofen). Deze pijnstillers verhogen namelijk de kans op bloedingen in maag en darmen. Van paracetamol kan wel als pijnstiller gebruik worden gemaakt. Antibiotica als (trimethoprim en sulfamethoxazol) dienen niet gebruikt te worden in combinatie met acenocoumarol. Door de vitamine K neemt de werking van acenocoumarol af.
- Fenprocoumon: Fenprocoumon dient niet gebruikt te worden in combinatie met bepaalde pijnstillers (fenylbutazon, piroxicam, ibuprofen, naproxen en ketoprofen). Deze pijnstillers verhogen namelijk de kans op bloedingen in maag en darmen. Van paracetamol kan wel als pijnstiller gebruik worden gemaakt.
- Dabigatran: Medicijnen als acetylsalicylzuur, acenocoumarol en fenprocoumon kunnen het effect op de bloedstolling versterken. Door deze versterkende werking, dienen deze medicijnen niet samen met dabigatran worden gebruikt. Dabigatran dient niet gebruikt te worden in combinatie met bepaalde pijnstillers (fenylbutazon, piroxicam, ibuprofen, naproxen en ketoprofen). Deze pijnstillers verhogen namelijk de kans op bloedingen in maag en darmen. Van paracetamol kan wel als pijnstiller gebruik worden gemaakt. Tevens kan dabigatran niet samen met rifampicine gebruikt worden. Rifampicine is een middel tegen onder andere tuberculose. Tuberculose is een besmettelijke ziekte van de longen.
- Rivaroxaban: Bepaalde medicijnen die tegen hiv gebruikt worden, kunnen het effect van rivaroxaban versterken. Bovendien kunnen bepaalde pijnstillers (naproxen of aspirine) het effect van rivaroxaban versterken. Ook bepaalde geneesmiddelen voor de behandeling van epilepsie (fenytoïne, carbamazepine en fenobarbital) kunnen het effect van rivaroxaban versterken. Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen.
- Apixaban: Bepaalde pijnstillers (naproxen of aspirine) kunnen het effect van apixaban versterken. Ook bepaalde geneesmiddelen voor de behandeling van epilepsie (fenytoïne, carbamazepine en fenobarbital) kunnen het effect van apixaban versterken. Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen.
Zwangerschap en borstvoeding
Bij het gebruik van acetylsalicylzuur (een dosering tot 100 milligram) dient er met de arts overlegd te worden als iemand zwanger wil worden. Bij een dosering hoger dan 100 milligram kan acetylsalicylzuur schadelijk zijn voor de baby. Het is daarom verstandig om de arts te laten weten dat er een zwangerschapswens is. Tijdens het gebruik van acetylsalicylzuur kan veilig borstvoeding gegeven worden. Acetylsalicylzuur wordt jarenlang gebruikt door vrouwen die borstvoeding geven, zonder nadelige gevolgen voor het kind.
Carbasalaatcalcium kan bij een dosering hoger dan 100 milligram schadelijke gevolgen hebben voor de baby. Hierdoor is het verstandig om carbasalaatcalcium niet in een dosering hoger dan 100 milligram te gebruiken, als een vrouw zwanger is of zwanger wil worden. Tijdens het gebruik van carbasalaatcalcium kan veilig borstvoeding geven worden. De werkzame stof in carbasalaatcalcium komt in kleine hoeveelheden in de moedermelk terecht. Carbasalaatcalcium wordt echter al jarenlang gebruikt door vrouwen die borstvoeding geven, zonder nadelige gevolgen voor het kind.
Over het gebruik van clopidogrel tijdens de zwangerschap is nog te weinig bekend. Het is niet bekend of clopidogrel in de moedermelk terechtkomt. Ook is niet bekend of clopidogrel schadelijk is voor de baby. Over het gebruik van prasugrel tijdens de zwangerschap is nog te weinig bekend. Prasugrel dient niet gebruikt te worden tijdens de borstvoeding. Het is niet bekend of prasugrel in de moedermelk terechtkomt.
Acenocoumarol en fenprocoumon dienen niet gebruikt te worden als iemand binnenkort zwanger wil worden, tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap en in de negende maand. Acenocoumarol en fenprocoumon kunnen namelijk blijvende schade veroorzaken bij het kind. Bovendien geeft acenocoumarol bloedingsgevaar na de bevalling. Vanaf de vierde maand tot en met de achtste maand kunnen acenocoumarol en fenprocoumon eventueel wel gebruikt worden. Tijdens het gebruik van acenocoumarol kan veilig borstvoeding gegeven worden. Acenocoumarol komt niet in de moedermelk terecht. Fenprocoumon komt in de moedermelk terecht. Hierdoor dient om het advies van de arts gevraagd te worden.
Over het gebruik van dabigatran en dipyrridamol tijdens de zwangerschap is nog te weinig bekend. Het is niet bekend of dabigatran en dipyrridamol in de moedermelk terechtkomen. Rivaroxaban dient niet gebruikt te worden tijdens of voor de zwangerschap. Bovendien dient rivaroxaban niet gebruikt te worden tijdens de borstvoeding.
Voeding en antistollingsmiddelen
Verschillende soorten antistollingsmiddelen kunnen misselijkheid, diarree en braken tot gevolg hebben. Als deze klachten lang doorgaan, kan er uitdroging ontstaan. Uitdroging (dehydratie) kan optreden na het verlies van veel vocht en lichaamszouten. Hierdoor is het van belang dat er voldoende vocht binnen gekregen wordt. Om het verlies te voorkomen, kan er een orale rehydratie-oplossing (ORS) gebruikt worden. Hierdoor kan het lichaam het vocht beter opnemen en vasthouden. ORS is een poeder dat aangemaakt moet worden met schoon leidingwater of mineraalwater zonder koolzuur. Tevens kan er een tekort aan mineralen als natrium en kalium ontstaan. Vitamines en mineralen zijn stoffen die door de inname van voedsel binnen gekregen worden. Vitamines en mineralen zijn nodig voor de groei en ontwikkeling. Als er niet voldoende voedsel ingenomen wordt, kan er van vitaminesupplementen gebruikt worden gemaakt. Bovendien kunnen bij het gebruik van antistollingsmiddelen bloedingen ontstaan. Om bloedarmoede te voorkomen, kan er van vitamine B12 en ijzer gebruik worden gemaakt. Bloedarmoede ontstaat door een tekort aan rode bloedcellen.
Alcohol in grote hoeveelheden versterkt het effect van acenocoumarol en clopidogrel. Hierdoor duurt het langer voordat een wondje stopt met bloeden. Bij grote (inwendige) bloedingen is dit gevaarlijk. Het is daarom verstandig om niet veel alcohol te drinken. Bovendien kunnen bepaalde voedingsmiddelen die rijk zijn aan vitamine K, bijvoorbeeld andijvie en spinazie, de werking van acenocoumarol verminderen. Daarom is het verstandig om matig van deze levensmiddelen gebruik te maken. Voor acetylsalicylzuur, dabigatran, rivaroxaban, apixaban, carbasalaatcalcium, fenprocoumon, dipyridamol en prasugrel gelden geen beperkingen.
Onderzoek antistollingsmiddelen
In AMC is een onderzoek verricht naar de rol van bloedstolling bij het ontstaan en het verloop van verschillende darmaandoeningen. Uit dit onderzoek blijkt dat patiënten die aan een darmaandoening lijden meer kans hebben op het krijgen van trombose. Het is echter onbekend of de bloedstolling een rol speelt in het veroorzaken van darmaandoeningen of dat bloedstolling (leidend tot trombose) slechts het gevolg is van een darmaandoening.
Disclaimer voedingsdoelen
DietCetera geeft u met bovenstaande tekst slechts algemene informatie. Wij hebben deze tekst niet gericht op individuele personen en omstandigheden. Vanzelfsprekend hebben we wel getracht deze informatie zo duidelijk en correct mogelijk te omschrijven. U blijft echter zelf verantwoordelijk voor uw eigen keuzes en interpretaties. Mocht u specifieke vragen of problemen hebben dan adviseren we u contact op te nemen met uw (huis)arts, diëtist of andere deskundigen. DietCetera is niet aansprakelijk voor eventuele schade ten gevolge van het onjuist interpreteren van deze tekst.